IVN Vecht & Plassengebied - Kennis der Natuur



Excursies | Vogels | Vleermuizen | Natuurgebieden | Groencursus | Natuurgidsencursus | Organisatie | IVN Vecht & Plassengebied

Fotoboek | Natuurkrant | Vogelreis Falsterbo | Waterkwaliteit | Virtuele excursie Gunterstein | Poelenwerkgroep het Gooi


Rotgans (Branta Bernicla)

Rotgans (Branta Bernicla)
Klik op de foto voor een groot exemplaar

 

Geluid:

© ETI BioInformatics, SoortenBank.nl

Grootte: Nauwelijks groter dan een gewone wilde eend.

Biotoop: De Siberische toendra´s

Komt in Nederland voor als: Wintergast en doortrekker. Rotganzen trekken in april - mei terug naar het Hoge Noorden, waar ze in kolonies nestelen op hooggelegen rotsachtige toendra's en eilanden, bijvoorbeeld op Spitsbergen.  

Bedreigd of niet? De aantallen overwinterende rotganzen namen toe sinds het begin van de 70'er jaren maar midden jaren '90 sloeg deze ontwikkeling om in een neerwaardse trend.

Aantallen in Nederland: 72.000 (2000/2001, SOVON) Overigens is dit het merendeel van de wereldpopulatie.

Honger drijft de Rotgans

(Een bewerkte tekst van Frans Buissink uit ‘Vogels’, tijdschrift voor vogels en vogelbescherming, 1995-4)

Ze heten een luxeprobleem; de rotganzen die ‘s winters komen bijtanken op de akkers van Nederlandse boeren. Maar voor de ganzen zelf is het een kwestie van overleven. Voor het zeegras door een geheimzinnige ziekte vrijwel werd uitgeroeid taalden de ganzen niet naar landgras. Beschermers, gedupeerden en overheden weten dat. En planden samen maatregelen om de ‘plunderaars’ te ontzien. Sindsdien vergaat het de rotgans niet slecht. Maar nog is de toekomst niet zeker.

Om het verhaal bij het begin te beginnen: in de jaren dertig telde de wereldbevolking van rotganzen zo’n honderdduizend stuks. Ze broedden in gebieden rond de poolcirkel en overwinterden in Denemarken, Engeland, Ierland, Nederland, Belgie en Frankrijk. Ze voedden zich voornamelijk met zeegras, dat overal langs de Atlantische kust in grote hoeveelheden groeide in ondieptes als wadden, delta’s en riviermondingen. Ze zaten daar niemand in de weg. Maar toen vond er een drama plaats.

Een geheimzinnige ziekte tastte het zeegras aan, tot in de wortels. De eerst eindeloze velden verdwenen in een paar jaar tijd totaal. Niet alleen een ramp voor alle mensen die het gras gebruikten als bemesting of het verkochten als vulling voor matrassen, maar zeker ook voor de overwinterende rotganzen. Hun aantal slonk tot nog maar 16.500 in het begin van de jaren vijftig. Want het zeegras herstelde zich nauwelijks en de ganzen die hun voedsel op het land zochten werden bejaagd. Zonder een spectaculair herstel van de zeegrasvelden zouden de ‘rotten’ de klap nooit te boven komen, tenzij ze drastisch zouden worden beschermd. Dat gebeurde. In Nederland in 1950, in Engeland in 1954 en in Frankrijk in 1966. Pas in 1972 volgde Denemarken.

De resultaten waren verbluffend. Iedereen die eraan had getwijfeld of de jacht nou wel zo’n invloed had gehad op de aantallen, kon met eigen ogen zien dat zonder die jacht de aantallen vogels spectaculair stegen. In januari 1993 kon men maar liefst 261.000 vogels tellen. In de eerste helft van de negentiger jaren schommelt de wereldbevolking rotganzen tussen de 200.000 en 300.000, afhankelijk van hun broedsucces in de poolstreken. Elke zomer vliegen ze vol goede moed naar hun verre broedgebieden, maar of ze daar ook werkelijk jongen groot kunnen brengen hangt af van een heleboel onzekere factoren. Stel u voor hoe het daar toegaat.

Te koud voor voortplanten
We nemen als voorbeeld de meest algemene; de zwartbuikrotgans die broedt aan de kusten van Taimyr, een gigantisch schiereiland – zo groot als West-Europa – ver voorbij Nova Zembla aan de noordkust van Siberie. Men komt daar aan rond half juni. Er ligt nog een behoorlijke hoop sneeuw, maar de lente is begonnen. De ganzen hebben precies twee maanden de tijd om te paren, eieren te leggen, te broeden en de jongen groot te brengen. Want half augustus is het gedaan met de zomer en jakkeren al weer de eerste blizzards over Siberie. Fouten en ongelukjes kunnen niet hersteld worden.

Soms zit het weer zo tegen dat de rotgansouders ter plekke besluiten geen moeite te doen en de gezinsvorming maar tot volgend jaar uitstellen. Het is dan gewoon geen doen om te gaan zitten broeden tussen sneeuw en ijs. Langlevende soorten als ganzen kunnen zich dit soort uitstel wel permitteren.

Als het broeden wel doorgaat kunnen de lemmingen roet in het eten gooien. We kennen ze allemaal van de verhalen die er over ze rondgaan: knaagdieren, die in tunnels onder de sneeuw van plantewortels leven. In de ‘zomer’ krioelen ze bovengronds rond en smullen ze van het verse groen. Hun aantallen groeien zo snel, dat elke drie of vier jaar hun gebied ‘vol’ is. Dan trekt een grote meerderheid weg voor een emigratiepoging, die steevast jammerlijk eindigt in een ijzige zee of een nog ijziger rivier.

Dus eens in de drie of vier jaar zijn er bijna geen lemmingen over. In zulke jaren zit er voor de lemming-etende poolvos – die zich intussen flink vermeerderd heeft – niets anders op dan zich te hehelpen met jonge vogels. In zulke jaren besluite de ganzen vaak om maar helemaal geen broedpogingen te ondernemen, hoewel er nog twee alternatieven zijn.

De ene bestaat er uit dat ze voor hun legsel een eiland uitkiezen dat vrij van poolvossen is. Het nadeel is dat ze daar hoogstwaarschijnlijk geplaagd zullen worden door plunderende meeuwen.

Het andere alternatief biedt meer zekerheid en is spectaculairder; soms slagen de ganzen er in zich onder de bescherming van een koppel sneeuwuilen te stellen. Die weten immers poolvossen op afstand te houden.

Een andere belangrijke factor voor broedsucces is de conditie van met name de moederganzen als ze in het broedgebied arriveren, en die conditie hangt weer samen met het weer in ons land. Dat zit zo. Gedurende de winter verblijven verreweg de meeste rotganzen in Engeland en Frankrijk. Hujn lichaamsgewicht is dan tamelijk stabiel. Maar met de nadering van het broedseizoen en de grote tocht naar het Noorden, schuiven ze op naar de wadden gebieden in Nederland en Duitsland. Ze zijn dan op hun magerst: de mannetjes gemiddeld 1,3 en de vrouwtjes 1,2 kilo. Die laatste maanden rond de Wadden zijn dus heel belangrijk voor het zogenaamde opvetten, zeg maar het voltanken. Voor ze wegvliegen naar het volgende tankstation, de Witte Zee, moeten ze respectievelijk 1,6 en 1,7 kilo wegen. Of dat lukt hangt van het weer af.

Een warme lente betekent honger
In koude lentes groeien hun voedselplanten betrekkelijk langzaam en bevatten veel eiwitten. Bij warm weer gaan deze voedingstoffen verloren in de explosieve groei van de planten. De rotganzen bereiken dan onvoldoende gewicht om in goede conditie in Taimyr aan te komen. Als ze dan onderweg ook nog de pecht hebben van tegenwind, dan zijn inderdaad aan het einde van die viereneenhalfduizend kilometer vliegen alle reserves uitgeput.

Als je dit allemaal nagaat is het bijna een wonder dat er ooit een paar rotganzen in slaagt jongen groot te krijgen. Het broedsucces is makkelijk te meten. Daarvoor hoeft geen legertje biologen uit te rukken naar de muggenhel van Taimyr. Als de rotten in de herst terugkomen kan iedereen de jongen tellen. Ze zijn herkenbaar aan de zwarte halzen, zonder het kraagje dat de volwassenen hebben.

Na de beste zomers bestaan rotganzentroepen voor zestig procent uit jonge dieren. Maar om de drie of vier jaar – waarschijnlijk slechte lemmingjaren – is het aantal jonge dieren nul. De natuur beschikt, zo blijkt maar weer eens.

Maar de mens kan wikken, ook in dit geval. Wij hebben in ieder geval een factor in handen die het broedsucces van de rotganzen bepaalt. En dat is het voedselaanbod. Om daar wat zinnigs mee te doen is het goed te weten hoe, wat en wanneer een rotgans eet. Hij is een strikte vegetarier, maar toch niet goed in staat om cellulose te verteren, zodat van alles wat de gans eet maar een derde omgezet wordt in energie. Dat betekent dat hij elke dag flink moet dooreten om aan zijn tax te komen. Als rotganzen van een of ander gewas eten waar te weinig in zit, hebben ze dat gauw door en vliegen op om iets anders te zoeken.

In het najaar, net aangekomen uit het Noorden, beginnen ze bij voorkeur aan het zeegras dat tegenwoordig – weer – te vinden is in het noordelijke deel van de Waddenzee en langs de kusten van Engeland en Frankrijk. Als dat op is of zijn blad heeft verloren, schakelen de ganzen over op iets anders. In onze eigen Waddenzee is dat zeesla of wier. Maar al in november beginnen ze in de gaten te krijgen dat er binnendijks iets veel beters te halen valt: wintergraan en veredeld grasland. Pas in april, als het gras zijn vetste tijd gehad heeft, gaan de rotganzen weer buitendijks op zoek naar makkelijker te verteren voedselsoorten als kweldergras, weegbree en zoutgras. Vooral deze laatste twee soorten zijn belangrijk voor het opvetten.

Het zal duidelijk zijn dat de enorme aantallen rotganzen, als ze binnendijks foerageren, een behoorlijk probleem zijn voor de boeren. Ze plunderen niet alleen het grasland en het wintergraan, ze plempen ook nog eens met hun duizenden platte poten de bodem aan en bevuilen het land met een overdaad aan keutels. De boeren zijn een hoop tijd kwijt met het verjagen van de dieren of het spannen van draden over hun land. De roep om maatregelen neemt toe. De regeling voor de schadevergoeding is redelijk maar lijkt niet voldoende. Er zit ook een psychologisch probleem. Boeren boeren nu eenmaal niet om het ganzen naar de zin te maken.

Er gaan stemmen op om de jacht weer open te stellen. Maar zelfs als men erin zou slagen de dieren buiten het grasland en de graanakkers te houden, is het de vraag of de buitendijkse natuurgebieden de druk van al die ganzen wel aankunnen. Hun gedwongen vraatzucht zou weleens ten koste kunnen gaan van andere belangrijke natuurwaarden.

Experimenten met voedselvoorziening De beheerders vinden dat de lasten maar gelijkelijk verdeeld moeten worden. Het bedenken van zinnige maatregelen vraagt om een grote creativiteit. Gedacht wordt aan uitbreiding van kweldergebieden zoals in het plan ‘Friesland Buitendijks’ waarbij grote stukken nu nog begraasde kwelder teruggegeven zullen worden aan de natuur. Rijkswaterstaat experimenteert met het herinvoeren van zeegras. Heel belangrijk is het antwoord op de vraag hoe buitendijkse gebieden zich gaan ontwikkelen als inderdaad onder invloed van het broeikaseffect de zeespiegel zal stijgen. Of als de waddenbodem zal dalen door gaswinning. Zullen dan de kwelders onderlopen of zullen ze bij het aangroeien gelijke tred houden met het stijgende water? Niemand weet het precies. Soms is de natuur te ingewikkeld. Maar hoe dan ook, met de rotgans wordt rekening gehouden.