IVN Vecht & Plassengebied - Kennis der Natuur


Excursies | Vogels | Vleermuizen | Natuurgebieden | Groencursus | Natuurgidsencursus | Organisatie | IVN Vecht & Plassengebied

Fotoboek | Natuurkrant | Vogelreis Falsterbo | Waterkwaliteit | Virtuele excursie Gunterstein | Poelenwerkgroep het Gooi

Lepelaar (Platalea Leucorodia)

Lepelaar (Platalea Leucorodia)
Klik op de foto voor een groter exemplaar


 

Geluid:

© ETI BioInformatics, SoortenBank.nl

Grootte: -

Broedbiotoop: Lepelaars broeden op slechts enkele plaatsen in Europa, waarvan Nederland de meest noordelijke is. Andere kolonies van enige omvang zijn alleen te vinden in Zuid-Spanje en Oostenrijk.

Ze broeden in moerassige gebieden, in dichte rietkragen of in moeilijk bereikbare bomen en struiken.

Lepelaars eten vooral driedoornige stekelbaarzen, maar ook kleine witvissen, grote waterinsekten en garnalen. Ze zoeken hun voedsel op specifieke wijze: wadend door water dat niet dieper mag zijn dan 30 centimeter speuren ze met tastzintuigen aan hun snavel naar hun prooi.

Territorium: -

Trekken of blijven: Het zijn zomervogels, die via Franse en Spaanse moerassen naar de winterkwartieren langs de Westafrikaanse kust en het gebied ten zuiden van de Sahara trekken.

Bedreigd of niet? De lepelaar staat sinds 2004 niet meer op Rode Lijst van bedreigde vogelsoorten.

In het moerassige en lege Nederland van vroeger tijden was de lepelaar een talrijke broedvogel. De oudste vondsten, bij opgravingen rond Alkmaar, dateren van 580 voor Christus. Door droogmaling van moerassen en bedijken van rivieren en delta's kromp het aantal broedgebieden echter fors in. Al voor 1900 verdwenen de laatste kolonies van meer dan duizend broedparen. Na 1900 kwam het aantal broedparen lange tijd niet boven de 500, met een dieptepunt van 150 paar in 1969. Sindsdien heeft de lepelaar zich voorzichtig hersteld. Rond 1990 werd de 500-paren grens weer gehaald en in 1995 werden zelfs meer dan 700 paren geteld! Belangrijke huidige broedplaatsen zijn de Oostvaardersplassen en de Lepelaarsplassen, grote duinmeren en enkele Waddeneilanden.

Dat er nog lepelaars zijn in ons land is te danken aan de inzet waarmee natuurbeschermers als Jac.P.Thijsse de vogel en zijn leefgebieden geholpen hebben én natuurlijk aan de vindingrijkheid van de vogels zelf. Een mooi voorbeeld van dat laatste is het uitwijken van broedende lepelaars naar de Waddeneilanden als reactie op de komst van de vos in het Zwanewater en het Naardermeer. Ook de vestiging in Nederlands nieuwste stuk 'oernatuur' in Flevoland geeft aan dat de lepelaars, mits ze maar enige ruimte krijgen, Nederland beslist niet willen verlaten.

In 1994 werd door het Ministerie van LNV een 'Soortbeschermingsplan Lepelaar' uitgebracht. Doel van dat plan is om de lepelaar voor lange tijd als broedvogel in ons land te behouden. Volgens het plan moeten er in 2010 weer 1000 paar lepelaars broeden in Nederland.

Tot ieders verrassing kwam het aantal broedparen al in 1997 boven de 1000, waarbij vooral de veranderde 'demografie' opviel: steeds meer broeden er op de Waddeneilanden, steeds minder op het vasteland. Dat had waarschijnlijk alles te maken met de veiliger omstandigheden op de eilanden, waar geen vossen voorkomen, die de grondbroedende lepelaars het leven zuur maken.

Op dit moment zijn de gebieden waar de soort regelmatig broedt goed beschermd. Nieuwe kansen lijken zich vooral voor te doen langs het IJsselmeer en in het oostelijk Deltagebied. Een probleem is dat veel lepelaars hun voedsel halen uit sloten. De waterkwaliteit in die sloten is van groot belang, evenals de mogelijkheid voor trekvissen als de stekelbaars om van de Noordzee in de sloot te kunnen komen. In Noord-Holland zijn daartoe inmiddels speciale vispassages aangebracht. Een ander aandachtspunt is de bescherming buiten de broedtijd. Dan hebben lepelaars te kampen met problemen als afschot, hoogspanningsmasten en de verdroging van belangrijke wetlands als de Cota Doñana in Zuid-Spanje.

Aantal broedparen in Nederland: 1.270 (1998),940 (1999)

Verspreiding in Nederland (1979):


Atlas van de Nederlandse Broedvogels,
Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland

 



E-mail uit de EBNNL (Europe Birding Network Netherlands) 23-11-2001

Jaarlijks worden er met name op de Waddeneilanden nestjongen van lepelaars geringd. De jonkies worden ook van kleurringen voorzien. Op de kolonies en later op de nazomerpleisterplaatsen kunnen we ze dan terug lezen.
Door tellingen aan verhoudingen tussen ouden en jongen uit te voeren, kunnen we ook iets zeggen over de re-productie van de kolonies. Dit jaar was geen topper als het gaat om re-productie. Gemiddeld kwamen we uit op 0.88 jong per broedpaar maar per kolonie werden wel behoorlijke verschillen gemeten. Uitgaande van ongeveer 1100 broedparen in geheel Nederland, betekent het toch dat er pakweg 950 jonge dieren zijn uitgevlogen.

Het kleurringen levert veel gegevens op over de trek naar de overwinteringsgebieden. Rond 15 oktober hebben de laatste jonge lepelaars ons land verlaten (de hoofdmacht is rond 15 september vertrokken)en inmiddels regent het meldingen uit het buitenland. Gerekend vanaf 01-januari-2001 zijn er tot heden bij de Werkgroep Lepelaar 3.278 meldingen van gekleurringde dieren binnen gekomen. Daarmee zitten we aardig op schema, de laatste jaren ontvangen we ieder jaar zo'n 4000 tot 4500 meldingen. Met name uit Frankrijk, Spanje en Portgual komen de meldingen pas aan het einde van het jaar binnen. Ik schat in, dat we dit jaar wel aan ons gemiddelde komen.

Ieder jaar zitten er wel een paar dieren bij met een opmerkelijk gedrag. Zo werd dit jaar al vroeg in het naseizoen een gekleurringde lepelaar gemeld uit Engeland. Het dier zwierf langs de Engelse oostkust, verbleef op verschillende plekken, overal enkele dagen. Ook in Engeland werkt het alarmeringssysteem dat vogelaars elkaar inlichten over waargenomen soorten. Een lepelaar is in Engeland nog steeds een bezienswaardigheid. Het dier kon hierdoor nauwkeurig gevolgd worden. Dagelijks werd de toestand van het dier aan de werkgroep Lepelaar door gemaild. Helaas was het laatste bericht dat het gekleurringde dier zich te pletter had gevlogen tegen hoogspanningsleidingen. Dat gebeurde op 15 september 2001, des morgens om 09.13 uur.
Kijk.....zo bezienswaardig is een lepelaar in Engeland. Ze volgen de dieren van minuut tot minuut. Na deze crash keerde de rust weer in Cambridgeshire.

tot zover,

Otto Overdijk
mailto: o.overdijk@natuurmonumenten.nl
werkgroep Lepelaar

ps. Kijk uw boekje even na....staan er nog meldingen van gekleurringde lepelaars in??

Uit dagblad Trouw van 26 oktober 1999:

Volgens Otto Overdijk van de Werkgroep Lepelaar was in 1999 de grootste teruggang op het vasteland, van 530 (1998) naar 278 paartjes. Op de Wadden was de terugloop iets minder (740 in 1998, 672 dit jaar). Ook in de omringende landen ging het de lepelaar in 1999 niet echt voor de wind. De recent ontstane Deense populatie (5 paren in 1998) is terug bij af. Ook in Engeland broeden er geen, in Frankrijk was er een afname van 55 naar 50 paar.

Een verklaring voor de terugloop zou kunnen zijn de droogte in de Coto Doñana (Zuid-Spanje) in het voorjaar. De lepelaars moeten hier na aankomst uit de overwinteringsgebieden in Afrika opvetten om in broedconditie te komen. Mogelijk zijn ze daar niet in geslaagd en is een deel zelfs teruggekeerd naar Afrika. Overdijk hoopt deze winter in Afrika meer inzicht te krijgen in het wel en wee van zijn lepelaars, die door kleurringen deels individueel herkenbaar zijn.

Uit dagblad Metro van 19 april 2000:

Het ziet ernaar uit dat de lepelaars dit voorjaar weer op volle sterkte in Nederland komen broeden. Een hele opluchting voor de liefhebbers van deze trekvogels.

Vorig jaar kwam plotseling een kwart minder van de trekvogels naar Nederland. En dat terwijl in de jaren daarvoor steeds meer lepelaars in Nederland kwamen broeden. "Tellingen in West-Afrika deze winter toonden dat de dieren nog wel bestaan", zegt O. Overdijk, secretaris van de werkgroep lepelaars van Natuurmonumenten. Na een bezoek vorige week aan de conferentie over lepelaars in Spanje weet hij het: vanwege de enorme droogte vorig voorjaar in Spanje konden de trekvogels niet genoeg 'opvetten' voor de reis naar Nederland. Vermoedelijk zijn de meeste teruggevlogen naar West-Afrika.

E-mail uit de EBNNL (Europe Birding Network Netherlands)

Het gebeurt niet heel vaak dat er van een individu gekleurringde lepelaar)een reeks van waarnemingen gedaan wordt in de internationale trekbaan. Ieder jaar ontvangt de Werkgroep Lepelaar 4-5000 waarnemingen uit binnen- en buitenland. Dit najaar was er van 1 individu een reeks die ik u niet onthouden wil.

Het betreft hier een dier dat door Harrie Horn in 1996 als nestjong op Vlieland werd geringd.
Op 10 januari 2000 werd het dier afgelezen in de Banc d'Arguin (4100 km)
Op 11 mei 2000 was het dier in Frankrijk-Gironde-Bassin d'Arcachon (1100 km)
Op 16 augustus 2000 zag Harrie Horn het dier op Vlieland (0 km)
Op 19 augustus 2000 was het dier kort in Baie de Somme (400 km)
Op 30 augustus 2000 werd hij in Charente Maritime (Moeze) afgelezen (950 km)
Op 31 augustus 2000 was hij weer in Frankrijk-Gironde (1100 km)
Op 2 september 2000 werd hij afgelezen in noord Spanje-Santona bay(1350 km)
Op 12 september 2000 in zuid Spanje, Huelva (2040 km)
Op 1 oktober 2000 paseerde het dier Oued Souss in Marokko (2650 km)

Dit dier maakt betrekkelijk korte sprongetjes. De verblijftijd per pleisterplaats is dan ook maar kort, hooguit enkele dagen. Er zijn ook lepelaars die veel grotere sprongen in eenkeer maken maar dan ook langer op dezelfde pleisterplaats verblijven. Het is bekend dat de dieren in pakweg 48 uur zich zeker 2000 kilometer kunnen verplaatsen. Van de dieren die dergelijk grote sprongen maken, weten we dat ze minstens 10 dagen daar blijven om te herstellen. Tijdens het verblijf op die pleisterplaats, veranderd hun tijdsbesteding per etmaal behoorlijk. De eerste dagen van het verblijf slapen en eten ze vooral. Na circa 4 dagen nemen de lepelaars meer en meer tijd voor poetsen en sociale gedragingen. De tijdsbesteding aan slapen en eten halveert dan globaal.

wordt vervolgd

Otto Overdijk

Zeestekelbaars: zalm voor de lepelaars

(Jan Kemper, uit Vogels, juli/augustus 1998)

De lepelaar houdt van een stevige hap. Driedoornige stekelbaarzen die in het voorjaar weldoorvoed vanuit zee het zoete polderwater opzoeken, vormen een begeerlijke prooi. Maar voor de vissen is het heel moeilijk geworden de polsdersloten te bereiken. Een door Vogelbescherming en Natuurmonumenten gesteund lepelaaronderzoek heeft een eerste resultaat opgeleverd.

Algemeen bekend is dat zalmen vroeger in ons land stroomopwaarts de rivieren in zwommen om te paaien en eieren te leggen. Veel minder bekend is dat in het voor jaar ook de stekelbaarsjes met tientallen miljoenen tegelijk het zoete water opzoeken. In het najaar proberen de diredoornige stekelbaarsjes naar zee te ontsnappen. Via de spuisluizen lukt dat meestal wel. Stekelbaarsjes die daar niet in slagen en achterblijven leiden in de winter een armzalig bestaan en zijn in het voorjaar nog zo petepeuterig van omvang dat ze als prooi voor de lepelaar nauwelijks interessant zijn. Nee, dan de soortgenoten die overwinterd hebben in het zoute water. Weldoorvoed en gegroeid tot ruim driemaal het formaat van hun in zoet water overwinterende soortgenoten proberen ze de polderslootjes in het voorjaar weer te bereiken. En dan gaat het mis. Vele sluizen en andere cultuurtechnische barrières maken dit steeds moeilijker.

Voorkeur voor grote prooien
Het aanvankelijk vanuit de universiteit gestarte onderzoek naar de (Zwanenwater-)lepelaar en zijn voedsel is inmiddels zijn vierde seizoen ingegaan. Het begon in 1984 als een algemeen oriënterend onderzoek, waaruit bek dat het moeizame bestaan van de lepelaar wellicht verband houdt met zijn voedsel.

In het daaropvolgende jaar stortten we ons op een onderdeel van de voedselecologie van de lepelaar. Het werd in dat jaar duidelijk dat de meest voordelige prooien (2 tot 10 gram) vrijwel afwezig zijn in het fourageergebied van de Zwanenwater-lepelaars. Daarbij bleek dat een grote en makkelijk te vangen prooi waarschijn lijk in de loop van 50 à 60 jaar van het menu van de lepelaar is verdwenen. Het betreft de driedoornige stekelbaars (ca. 2,5 gram) die door cultuurtechische maatregelen niet meer in staat is om in het voorjaar de polder vanuit zee te bereiken. De aanwijzingen dat de lepelaar voorkeur heeft voor grote prooien zijn sterk. Zouden we aan deze conclusie consequenties voor natuurbeheer willen verbinden dan is experimenteel bewijs toch wel een vereiste.

We wilden twee dingen weten. In de eerste plaats of de grootte van de prooi inderdaad van vitaal belang is voor de lepelaar. In de tweede plaats zou duidelijk moeten worden of de driedoornige stekelbaars de juiste kandidaat is voor dit experiment. Als de stekelbaars niet geschikt zou zijn, is de eerste vraag natuurlijk nog niet beantwoord.

Uitzetten van ‘zeestekelbars’
De aantrekkelijkheid van de ‘zeestekelbaars’ werd direct afgemeten aan heaantal bezoeken van lepelaars in een gebied waar de stekelbaars werd uitgezet. Hiertoe werd het proefgebd (polder Wieringerwaard) in 1987 gedurende drie maanden in het broedseizoen geïnventariseerd op lepelaars. Om deze gegevens te kunnen vergeijken met een situatie zonder extra stekelbaars was in 1986 reeds een lepelaarsinventarisatie uitgevoerd. Bovendien was het mogelijk een vergelijking te maken tussen twee gebieden binnen binnen het proefgebied te maken. De ruim 20 vierkante kilometer metende polder Wieringerwaard bestaat namelijk uit een hoog en een laagwatergebied die als een mozaïk door elkaar lopen. Door de stekelbaars alleen in het laagwatergebied uit te zetten zou dit gedeelte van de polder zich in 1987 van het hoogwatergebied moeten onderscheiden door het aantal voedsel zoekende lepelaars.

Het tweede onderdeel van het experiment betrof het transport van ‘zeestekelbaars’ naar de polder. De meest geschikte plaats om stekelbaars te verzamelen is bij Den Helder, waar de vissen met tientallen miljoenen het Noordhollands kanaal intrekken. Met de hulp van een visser die bij het gemaal De Helsdeur zijn werkterrein heeft, lukte het de beoogde 1000 kilo bijeen te krijgen. De stekelbaars werd in een enorm leefnet (3 m³) verzameld en in porties naar de polder overgebracht. Na veel geëxperimenteer met tonnen en toevoer van lucht en zuivere zuurstof bleek de simpelste manier nog het best te voldoen. De vis werd in een dikke laag op een natte deken in een aanhangwagentje naar de polder gebracht. Het was vermakelijk te zien hoe bij stoplichten automobilisten zich in alle bochten wrongen om een glimp op te vangen van de ondefineerbare spartelende massa in de aanhanger.

Succes

Eén waarneming is als een paasei. Geen waarneming dus, maar toch kon ik een hoerastemming niet onderdrukken toen ik één week nat het uitzetten van de stekelbaars 12 lepelaars bijéén zag, wat het totaal voor die dag op 19 bracht. Het maximum in 1986 was 7. Ik moest meteen denken aan een artkel van John Krebs (1973) die voor reigers had aangetoond dat grote groepen alleen onststaan op plaatsen waar de voedselsituatie zeer goed i. En 12 is een grote groep, want in al die jaren dat ik in Noord-Holland werk was een waarneming van 5 lepelaars bij elkaar zeldzaam. Let wel, in het broedseizoen. Daarna komen lepelaars bijeen en zijn groepen van 30 geen uitzondering.

Ook in de weken die volgden was het een genot de doorgaans ssaaie inventarisatie uit te voeren. Grote groepen en hoge aantallen hielden aan. Maar naast het meer dan verdubbelde aantal was het laagwatergebied (+stekelbaars) verreweg favoriet bij de lepelaars (82% van alle bezoeken), terwijl dat in 1986 nog vrijwel half om half was. De ‘zeestekelbaars’ werd gewaardeerd, dat was duidelijk. Maar was het wel de grootte van deze vis die de lepelaar aantrok en niet het verhoogde aantal stekelbaars per m²? Duizend kilo vertegenwoordigt immers 300.000 individuen en dat is toch niet gering. Om na te gaan in hoeverre de dichtheid door mijn toedoen was verhoogd werden stekelbaarzen uit het proefgebied teruggevangen, grote (uitgezet) en kleintjes (plaatselijke populatie). Hieruit kon vrij nauwkeurig worden afgeleid dat slechts 5 à 15 % van alle stekelbaars was uitgezet. Ik wil hiermee aangeven dat het vrij onwaarschijnlijk is dat de lepelaars zo massaal zijn afgekomen op een dergelijke kleine verhoging van het aantal prooidieren. Voor het feit dat de lepelaar inderdaad vrij ongevoelig is voor veranderingen in prooidichtheid zijn sterke aanwijzingen gevonden bij experimenten met loklepelaars.

Conclusie

Bewijs is zelden 100%, zo ook in dit geval. Het beste wat we kunnen doen is zo veel mogelijk aanwijzingen verzamelen zodat de kans dat de uitkomst van onze voorspelling op toeval berust heel klein wordt. Laten we daarom alles nog eens op een rijtje zetten. In de eerste plaats hebben de theoretische aanwijzing dat de grootte van de prooi van groot belang is en dat de ‘zeestekelbaars’ een zeer welkome aanvulling kan zijn op het menu van de lepelaar en dat mogelijk ook is geweest aan het begin van deze eeuw. Experimenteel hebben we vier aanwijzingen hiervoor.

Ten eerste werden ongewoon grote groepen lepelaars waargenomen na het verrijken van het proefgebied met ‘zeestekelbaars’. De voedselsituatie was blijkbaar beter dan op andere plaatsen.

Ten tweede een toename aan bezoeken van meer dan 100% in 1987 t.o.v. 1986. Het feit dat de lepelaar tamelijk ongevoelig is voor veranderingen in prooidicht plus de kleine dichtheidverhoging (5 à 15 %) in het proefgebied door het uitzetten, benadrukt de rol van de grote stekelbaars.

Ten derde zien we dat de lepelaar duidelijk voorkeur heeft voor het gebied dat is verrijkt met stekelbaars (82% van alle bezoeken) terwijl in 1986 vrijwel geen voorkeur bestaat (55%). Dit maakt bovendien de kans klein dat we hier te maken hebben met een toevallige verbetering van de voedselsituatie in het totale proefgebied.

Ten vierde zien we de vogels in 1987 vrij direct reageren op het uitzetten van de stekelbaars. Opnieuw een aanwijzing dat de maatregel door de lepelaar als een verbetering van de voedselsituatie wordt aangemerkt en dat de kans op een toevallige verbetering klein is.

Deze resultaten zijn voor Vogelbescherming en Natuurmonumenten (en mogelijk andere instanties) reden om het onderzoek weer financieel en moreel te ondersteunen. Het onderzoek is hiermee in een fase gekomen waarbij concrete maatregelen genomen kunnen worden om het voortbestaan van de lepelaar te verzekeren.