IVN Vecht & Plassengebied - Aalscholver                                                        
Vogels | Vleermuizen | Excursies | Natuurgebieden | IVN Vecht & Plassengebied |

Aalscholver (Phalacrocorax Carbo)

Aalscholver (Phalacrocorax Carbo)

Foto van Remco Gulien 

 

Geluid:

© ETI BioInformatics, SoortenBank.nl

De Aalscholver is gewoonlijk zwijgzaam maar brengt in de broedkolonies een kruinend "binnenmonds" geluid voort.

Herkenning: L 90 cm. V tot 150 cm. Deze grote zwarte vogel is onmiskenbaar. Van dichtbij is overigens te zien dat de vogel meer bruin is dan zwart. De Aalscholver hoort tot de Pelikaanachtigen. Alle Pelikaanachtigen hebben vier tenen waarvan geen enkele naar achteren steekt. Dat geldt ook voor de Aalscholver. De kleinste teen is de binnenste teen. Deze steekt zowat recht naar binnen. De buitenste teen is de langste. Het geheel levert een koddig, a-symetrisch geheel op.

Biotoop: De Aalscholver broed in bomen waar de Vos voorkomt. Op eilanden, zoals op Vlieland, wordt ook op de grond gebroed. De kolonies zijn altijd dicht bij water gelegen.

Verspreidingsgebied: Het verspreidingsgebied van de Aalscholver is bijzonder groot. Het omvat alle continenten, behalve Zuid-Amerika, en reikt tot ver ten zuiden en ten noorden van de evenaar.

Komt voor in Nederland als: Jaarvogel. Alleen in heel koude winters trekken de Nederlandse Aalscholvers weg naar Frankrijk, Spanje en naar de westelijke Middelandse Zee tot in Tunesië. In normale winters wordt de Nederlandse populatie aangevuld met dieren uit vooral Denemarken.

Bedreigd of niet? De Aalscholver is eeuwenlang achtervolgd door vissers en anderen vanwege de vermeende grote hoeveelheid vis die vogel zou verorberen. In de zestiger jaren van de twintigste eeuw zakte de Nederlandse populatie tot 1150 broedparen. Er waren nog maar twee kolonies: Wanneperveen en Naardermeer. Pas na de zestiger jaren werd de achtervolging omgezet in wettelijke bescherming. Begin 21ste eeuw zijn er weer 25 kolonies permanent bezet en zo'n 10 kolonies die één of meer jaren bezet zijn. De grootste kolonie bevindt zich in de Oostvaardersplassen met maximaal 8400 paren. Daarna volgen de Lepelaarsplassen (5500), Naardermeer (2200), Oostvoorne (1400) en Wanneperveen (1100). Behalve de wettelijke bescherming is de groei van de populatie ook te danken aan de vervuiling door fosfaten. Dit veroorzaakte een explosie aan voedsel voor de Aalscholver. Het schoner worden van het milieu heeft nu al invloed op dit voedsel. En zal uiteindelijk ook invloed hebben op de populatie van deze zwarte vogel. Nu nog is het IJsselmeer de belangrijkste voedingsbron voor de Aalscholver. Hier kunnen grote groepen vissende Aalscholvers worden gezien. Soms in groepen van duizenden exemplaren. Buiten het IJsselmeer wordt veel meer solitair gevist.

Aantal broedende Aalscholvers in Nederland 18.500 (1998)

Verspreiding broedende Aalscholvers in Nederland

 

Verspreiding Aalscholvers in de winter in Nederland

 

Trend broedende Aalscholvers in Nederland

 

Trend Aalscholvers in Nederland in de winter

 

Bron: http://www.sovon.nl/soorten.asp?euring=720&lang=nl 

Zie ook http://waarneming.nl/soort.php?id=58&wno_datum_van=&wno_datum_tm=&tab=kaart

Verspreiding in Europa:

© ETI BioInformatics, SoortenBank.nl

http://www.vogelbescherming.nl/content.aspx?cid=414&view=common

 

Atlas van de Nederlandse Broedvogels, 1979
Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland


 

Wereldverspreiding Aalscholver. Uit Atlas van de Europese Vogels, Prof. Dr. K.H. Voous, 1960

 





Artikelen:

Een oerhollandse vogel (Frans van der Helm, Vogels, 1996-2)

Aalscholvers laten veel vis ongemoeid (Rubriek "Vogelvlucht" uit Vogels, 1998-1)

Veelkleurige Aalscholver is altijd zwart gemaakt. Frans van der Helm, Vogels, 1994-6)

Aalscholvers zoeken het zelf wel uit. Liesbeth Jongkind, Vogels, 1991-5)

Een oerhollandse vogel

(Frans van der Helm, Vogels, 1996-2)

De vaderlandse visserij mag prat gaan op aanpassings- en doorzettingsvermogen. En Nederlandse vissers verstáán hun vak. Precies hetzelfde kan gezegd worden van de Aalscholver. Is het misschien ‘jalousie de métier’ dat de vissers nu te hoop lopen tegen vermeende concurrentie? Wie de ‘konteklopper’ beter kent, weet dat we blij moeten zijn met zijn beperkte herstel.

Hij is inmiddels een Bekende Nederlander en er wordt over hem, zoals dat dan gaat, flink geroddeld. Bij alle commotie rond de Aalscholver – er is zelfs gedreig met ‘onorthodoxe’ maatregelen om de stand uit te dunnen – zou je haast vergeten dat de vogel zelf onorthodox is. We mogen onze handen dichtknijpen dat dit buitenbeentje onder de visetende vogels zich weer in redelijke aantallen in ons land wil vertonen; we hadden hem tenslotte bijna uitgeroeid. De Aalscholver doorstond alle vervolgingen wist zelfs aanslagen door watervervuiling het hoofd te bieden. Met een scherp oog voor de mogelijkheden die hem in het strak vormgegeven Nederland toch nog geboden worden en met een flinke dosis flexibiliteit slaagde de Aalscholver er in de draad van zijn oude bestaan weer op te nemen. Een dynamisch bestaan, waarop vogelonderzoekers maar niet uitgekeken raken.

Niet alleen omdat de Aalscholver met beide zwemvoeten midden in de mensenmaatschappij staat, en met zijn wel en wee de situatie rond waterkwaliteit, (over)bevissing en natuurbeheer perfect weerspiegelt. Maar zeker ook omdat de Aalscholver zélf intrigeert. Sommige onderzoekers zouden zich het liefst jaar in jaar uit, dag en nacht in een schuilhut in een Aalscholverkolonie opsluiten, en raden dat ieder ander aan. Nu is dat natuurlijk niet voor iedereen wegelegd. Maar een bezoek aan de observatiehutten in bijvoorbeeld het Naardermeer of de Oostvaardersplassen is dat wel.

Het voorjaar is de beste om ze van dichtbij te gaan bekijken. Maar Aalscholvers kunnen het hele jaar gezien worden, en weer op verrassend veel plaatsen. Een enkele maal daalt zelfs een Aalscholver af naar het Amsterdamse Vondelpark en zorgt daar voor een oploopje – van mensen die zich bezorgd afvragen hoe deze exotisch ogende vogel moet overleven, want hij is vast ontsnapt uit Artis. Maar de Aalscholver is een erg Hollandse vogel. Met een schommelend aantal broedparen dat soms boven de 20.000 ligt, verdeeld over 27 kolonies, toont Nederland waar het groot in kan zijn. Ons land biedt aan bijna net zoveel broedende paren plaats als Polen, Zweden, Denemarken en het herenigde Duitsland samen. En een flink deel van de Zweedse, Deense en Duitse Aalscholvers komt hier de winter doorbrengen of passeert op de trek.

Nederlandse vogels overwinteren vooral in Frankrijk en de Westelijke Middellandse zee, enkele zoeken de Zwitserse meren op. Wat hun migratieroutes en de tijd van reizen betreft blijken individuele dieren erg consequent te zijn. Sterker nog: Zwitserse onderzoekers melden dat onze Aalscholvers zelfs van jaar tot jaar bij voorkeur precies dezelfde rustplaatsen opzoeken – tot op de tak nauwkeurig. Naarmate ze ouder worden houden de dieren sterker aan die gewoonten vast. Jonge dieren overwinteren wat zuidelijker. Geslachtsrijpe dieren blijven wat dichter bij huis, het liefst zijn zij weer zo vroeg mogelijk in de Nederlandse moerassen terug. Voor het broedsucces is een vroeg tijdstip van terugkomst in de kolonie belangrijk.

In de winter zitten bezoekende Aalscholvers vooral in het zuidelijke IJsselmeergebied, langs de grote rivieren, in de Biesbosch en het Deltagebied. In het voorjaar strijken de terugkerende broedvogels vooral op het IJsselmeer neer. Maar ze zijn niet te beroerd om flinke afstanden te vliegen: broedvogels van het Naardermeer zijn wel zestig kilometer verderop gezien, ten noorden van Enkhuizen.

In de loop van de zomer schuiven nietbroedende vogels en al uitgevlogen jongen wat omhoog, naar het noordelijke deel van het IJsselmeer en naar de Westelijke Waddenzee. Maar niet-broeders zijn ook altijd wel in het Deltagebied te vinden. In augustus wordt ook het rivierengebied weer vaker opgezocht. Met de jongen van dat jaar erbij, plus de doortrekkers, telt Nederland in augustus en september soms rond de vijftigduizend Aalscholvers. Voor wie dat veel vindt: alleen al de recentere nieuwbouwwijken van Almere tellen méér inwoners. Mensen uiteraard.

Aalscholvers zijn geen al te kieskeurige viseters: meestal eten zij vooral die vissoorten die plaatselijk het meest aanwezig zijn. Bij ons zijn dat pos, baars, blankvoorn, spiering en aal. Grote brasems zijn met hun hoog opwelvende rug wat lastig door te slikken, ook al heb je nog zo’n flexibel keelgat. Die prooi heeft dus niet de voorkeur. Niettemin eten Aalscholvers behoorlijke hoeveelheden van deze vis en zo leveren ze een natuurlijke bijdrage aan het herstel van het Nederlandse binnenwater. Op veel plekken heeft overbemesting geleid tot verstikkende algengroei en ‘verbraseming’: teveel van die vissen eten teveel watervlooien waardoor die niet de gelegenheid krijgen zich te goed te doen aan de algen. Het effecten die met kostbare kunstgrepen bestreden worden. Een bestand Aalscholvers biedt een goedkopere oplossing.

Vogels die aan de kost komen door te duiken mogen geen al te groot drijfvermogen hebbven. Hun anatomie kenmerkt zich dan ook meestal door zwaardere botten dan bij de doorsnee vogel, en kleinere luchtkamers. Daarnaast persen deze vogels lucht uit hun veren. Aalscholvers en de nauw verwante slangehalsvogels gaan nog verder – zij laten hun verenpak nat worden. De baarden aan hun veren staan betrekkelijk ver uit elkaar, zodat binnendringend water vrij spel krijgt en alle lucht verdwijnt. Dat lijkt een behoorlijk nadeel – veel watervogels gaan juist prat op een goed isolerend verenpak. Maar Aalscholvers duiken graag diep, en moeten ook nog eens langdurig achter vis aanjagen. Doorweekt gaat dat een stuk makkelijker, met minder opwaarste druk. De ver naar achter geplaatste poten stoten ze bij het duiken gelijktijdig naar achteren, zodat ze zich wat schoksgewijs verplaatsen.

Nadat Aalscholvers op voedsel uit zijn geweest baden ze zich kort, waarbij ze water over hun rug slaan door de vleugels vlak onder het wateroppervlak te openen en te sluiten. Na een korte pauze houden ze de vleugels even gespreid boven het water, als om ze uit te late druipen. De grotere waterdruppels raken ze makkelijk kwijt door die van zich af te schudden; het materiaal van de veren zelf is door de opgebrachte olie uit de stuitklier waterafstotend. Vervolgens vliegen ze dan naar een nabije rustplaats. Het opstijgen uit het water wil nog weleens lastig gaan, zeker bij vogels die een goed maal verwerkt hebben en daardoor extra zwaar zijn beladen. Dan stoten ze weer herhaaldelijk de poten naar achteren als bij het duiken, bij wijze van aanloop. Die wat hortende take-off, met een achterlijf dat nog herhaaldelijk het water raakt, heeft ze op Texel de bijnaam ‘kontekloppers’ opgeleverd.

Op de rustplaats houden ze tot twintig minuten de vleugels gespreid, afgewisseld met toilet maken en eventjes gewoon zitten. Het is een van de mooie natuurtaferelen in Nederland – een lange rij Aalscholvers op een zandbank of golfbreker, allemaal schijnbaar in stille overpeinzing in dezelfde richting kijkend, met een opengehouden zwarte mantel. Een tijdloos tafereel, ook al zitten de dieren aan de Zuidhollandse kust uit te kijken op de plek waar de Tweede Maasvlakte gebouwd zal worden. De vogels doen alleen aan vleugelspreiden als het niet regent, en vooral met de kop in de wind. Het verband met het drogen van de veren is, zeker na recent onderzoek, wel duidelijk. In het geval van gevaar of verstoring kunnen ze dan snel en efficient opvliegen.

Toch zijn er in de loop der tijd veel andere verklaringen voor dit gedrag gegeven. Misschien gaven Aalscholvers door hun vleugels te spreiden soortgenoten aan dat ze ter plaatse met succes gevist hadden? Er werd zelfs enig schijnbaar bewijs voor geleverd. Dieren die wat gevangen hadden deden het wel, onsuccesvolle niet. Maar dat had achteraf meer met de manier van onderzoeken te maken dan met onbaatzuchtige Aalscholvers die zich als reclameborden voor goed viswater opstellen. Om maar observaties te hebben van Aalscholvers die bij terugkeer op een zitplaats niets gevangen hadden, joeg de creatieve wetenschapper vogels het water uit voordat ze de snavel om een vis hadden kunnen sluiten. Het is natuurlijk niet zo vreemd dat die onvoldane dieren geen behoefte hadden hun vleugels uit te spreiden. Ze waren gewoon van plan weer het water op te zoeken, zo gauw de storende natuurvorser hun visstek verlaten had.

Al in februari en maart komt het circus in een kolonie op gang. Vanuit een observatiehut is goed te zien hoe mooi een Aalscholver van dichtbij is. Met fraaie kleuren en glanseffechten. En nu blijken de vogels die normaal zo zwijgzaam zijn, over een uitgebreid arsenaal aan schitterend grommende en gorgelende geluiden te beschikken. Mannetjes en vrouwtjes kunnen niet eenvoudig op hun uiterlijk uit elkaar gehouden worden – daar moet de meetlat langs. Dan blijkt dat de mannetjes doorgaans wat groter en zwaarder zijn. Dat grootteverschil is het duidelijkst bij de snavel. Het heeft er ook alle schijn van dat de mannetjes zich op iets groter prooien richten dan de vrouwtjes.

In april is de kop grotendeels wit geworden, wat mooi in evenwicht is met de inmiddels aangeb rachte witte dijvlekken. Die spelen bij de balts en paarvorming een grote rol. Die begint met een flitsende advertentie-campagne. De mannetjes zakken op hun nest diep door de poten, gooien de kop in de nek en buigen hun staart naar voren. Daarbij klappen ze de vleugels naar buiten terwijl ze die met de polsen tegen het lijf gedrukt houden. Dit ritmisch bewegen van de vleugels geeft een overvliegend vrouwtje zicht op de fel afstekende witte dijvlekken van het mannetje – en op de verve waarmee hij zich in de voortplantingsstrijd werpt. Vrouwtjes hebben een voorkeur voor actieve mannetjes, of die nu al een nest hebben of niet. Alleenb als een legsel mislukt is, willen ze zich nog weleens in de gunst werken van een ander mannetje dat een degelijk nest heeft. Dan nemen ze de kwaliteiten van dat mannetje op de koop toe.

Bij het broeden, het voeren en onder de vleugels beschermen van de jongen lossen de oudervogels elkaar af. Aanvankelijk zijn de jongen kaal. Wanneer ze om voedsel bedelen draaien ze hun kop omhoog en schreewwen ze met gesloten snavel. Als ze wat ouder zijn mikken ze met de snavel op de keelzak van de oudervogel, op een manier die niets te raden overlaat. Maar voor de zekerheid voegen ze daar flink vleugelgeklapper en geschreeuw aan toe. Bij de voedselverschaffing steken ze hun kop diep in de bek en keel van de oudervogel. Jongen bedelen bij warm weer ook om water. Maar dat doen ze door zwijgend hun geopende snavel omhoog te brengen. Een van de oudervogels vliegt er dan op uit om water te halen, en laat dat in de bek van het jong lopen. Een aardig trekje: soms doet deze dat ook bij de partner die zijn dienst in het nest draait. Half juni vliegen de eerste jongen uit, in augustus de laatste. Dan verlaten ook de volwassen dieren de kolonie.

Tot die tijd is het een hartverwarmend komen en gaan van oudervogels op voedselvlucht – soms in lange golvende rijen, dan weer in wigformatie. Op zonnige zomerdagen laten de dieren het formatie-vliegen voor een deel los. Dan klimmen ze in spiralen omhoog, zwevend op de stijgende lucht. Wanneer ze hoog genoeg zijn naar hun zin beginnen ze aan een strakke glijvlucht. Eersteklas vliegers én vissers. Gezamenlijk of alleen – Aalscholvers vissen enorm effectief. Onder gunstige omstandigheden baden Aalscholvers dan ook in vrije tijd, waarin ze uitgebreid aandacht kunnen besteden aan de verzorging van het verenpak, aan wat rusten, baltsen en spelen. Maar de omstandigheden zijn lang niet altijd ideaal, en dan moeten de dieren stevig aanpoten.

In Nederland tikt de klok voor Aalscholvers nadrukkelijk, zeker in het broedseizoen. Door de noodzaak van lange voedselvluchten bewegen de dieren in de kolonies rond het IJsselmeer zich op de grens van wat haalbaar is. Neem de vogels van het Naardermeer: sinds het ontstaan van Oostelijk Flevoland en Zuidelijk Flevoland ligt het zuidelijke IJsselmeer als voedselgrond een flink stuk verder. Voedselvluchten kosten meer energie en tijd, met een gemiddelde afstand naar de visplaats van tweeentwintig kilometer. Daarbij komen dan ook nog eens tijdelijke verschuivingen van de voedselgronden, afhankelijk van de plaats van de vis en weersomstandigheden. Die reisafstanden blijken een sterke invloed te hebben op het broedsucces. Op het hoogtepunt van de voedselbehoefte van de jongen werken de dieren keihard, ten koste van zichzelf en met aanzienlijk gewichtsverlies. Als er aan gerekend wordt blijkt dat de dieren werkelijk op de grens zitten: een stapje verder en ze zijn gedwongen hun jongen te verwaarlozen.

Vanaf het midden van de jaren zeventig kon de Aalscholver zijn Nederlandse broedpopulatie weer opbouwen. Maar er zijn duidelijke grenzen aan de groei. Niet alleen de visproduktie of de hoeveelheid oppervlaktewater speelt een rol. Beschikbaarheid van nestgelegenheid op niet al te grote afstand van het viswater, de turbulentie van dat water en het zicht onder water tellen mee. En natuurlijk de mate van watervervuiling – de Aalscholver staat nu eenmaal kwetsbaar aan de top van de voedselketen van het binnenwater.

Het lijkt erop dat de Aalscholvers in Nederland en Denemarken nu ook tegen hun eigen top aanzitten; de laatste jaren zijn er weer minder broedparen die succesvol jongen groot brengen. En de paren die dat wel lukt brengen mínder voort. De beroepsvisserij vroeg ‘onorthodoxe maatregelen’ – lees: afschieten – om de vermeende concurrentie in te tomen. Het kan geen kwaad om dan even stil te staan bij dat fenomeen van natuurlijke regulatie: een heel ‘orthodoxe’ maatregel.

Aalscholvers laten veel vis ongemoeid

Rubriek "Vogelvlucht" uit Vogels, 1998-1)

Hoe geschikt is de Waddenzee als leefgebied voor Aalscholvers? Op deze vraag probeerden Georg Nehls en Philip Gienapp van de Universiteit van Kiel antwoord te geven. Hun bevindingen: de Waddenzee leent zich goed voor trekkende Aalscholvers, maar is minder geschikt voor overwinterende Aalscholvers. Dat heeft alles te maken met de beschikbaarheid van veel jonge vis in de zomermaanden. De twee ornithologen onderzochten het voedselaanbod en het jaaggedrag van de Aalscholvers rond het eiland Sylt. Daar leven zo'n 1000 tot 1500 Aalscholvers.
Uit veldwaarnemingen en onderzoek van braakballen bleek dat de vogels dertien verschillende soorten vis vangen en drie soorten ongewervelde dieren. Het hoofdgerecht bestaat uit jonge platvis. Gezien het grote aantal vissoorten in de Waddenzee gaan de Aalscholvers bij hun jacht dus heel kieskeurig te werk en laten ze heel veel vis ongemoeid. Een met een zender uitgeruste Aalscholver ging per dag tussen de 26 en 138 minuten op jacht en dook daarbij tot 160 keer achter elkaar onder water.

Veelkleurige Aalscholver is altijd zwart gemaakt.

Frans van der Helm, Vogels, 1994-6)

Alles wat bedacht kan worden om een vogel het leven onmogelijk te makenis voor de Aalscholver bedacht. Letterlijk met rotte vis vergeleken is dit dier massaal afgeschoten, vergiftigd, van broedplaats en broedsel verjaagd en zelfs opgehangen. Ondanks voortdurende aanslagen en tegenslagen heeft de Aalscholver zich echter door de eeuwen heen weten te handhaven. Uiteindelijk heeft hij zelfs de status van beschermde vogel verworven. Maar juist nu de Vogelsde grootste Westeuropese kolonie hebben gevormd, lijkt het tij weer te keren.

Een Aalscholver 'zwart' noemen is hetzelfde als de Nachtwacht samenvatten met de term 'donker'. Van dichtbij is de Aalscholver een veelkleurige verschijning. Zijn veren hebben een bruine tot bronsgroene glans. Alleen aan de buitenrand zijn ze echt zwart, en dat geeft het dier een geschubd voorkomen. Hun kolonies passen daarbij - het zijn staaltjes van 'oer'natuur. De dramatisch met dode takken naar de lucht grijpende, wit uitgeslagen nestbomen geven het gezapige Hollandse landschap een element van woestheid. Voeg daarbij het prehistorisch aandoende profiel van in rommelige rijen aankomende en vertrekkende dieren - liefst in de mist - het ongehoorde kabaal en de nuchtere stank van opgebraakte en gemorste vis, en je kunt vaststellen dat ruige natuur in Nederland nog bestaat.
Maar het heeft niet veel gescheeld of deze taferelen waren voor eeuwig naar de geschiedenis verwezen. Meermalen leek de Aalscholver als broedvogel uit Nederland te verdwijnen. De dieren hebben eeuwenlang te lijden gehad onder een slechte pers; ze aten vis en zouden dus wel 'schadelijk' zijn. De Aalscholver mag bij nader inzien niet zwart zijn, zwart gemáákt is hij vaak. Zo liep de schrijver van een zoölogisch standaardwerk uit 1812 ook niet bepaald over van liefde voor deze vogel. 'De Aalscholver stinkt stuitender en afstotender dan alle andere vogels. Zijn gestalte is walgelijk, zijn geluid schoor en hees en zijn eigenschappen min.'

Edel en toch bejaagd
Toch horen Aalscholvers in de late middeleeuwen thuis in het rijtje van de 'edele vogels', net als reigers, lepelaars en fazanten. Dat betekent niet dat men Aalscholvers met gepaste eerbied ontziet. De jacht op deze vogels was weliswaar voorbehouden aan edelen en hoge geestelijken maar tegen die regel werd volop gezondigd.
De documentatie over Aalscholverkolonies voert terug tot in de 17-de eeuwe. Dan is het moerassige Zevenhuizensche Bosch de belangrijkste broedplaats. Dat gebied gaat evenwel door vervening voor Aalscholvers verloren. De vogels verhuizen naar het Schollevaarseiland bij Nieuwerkerk aan de IJssel.
Tot ver in de 19-de eeuw blijft dit eiland een belangirjk onderkomen voor broedende Aalscholvers. Dan verliezen de vogels ook dit gebied, nu door drooglegging. Maar daarvóór hebben Aalscholvers zich ook al gevestigd in het Horstermeer bij Vreeland aan de Vecht en rond een eendenkooi bij Giethoorn. Het Horstermeer biedt halverwege deze eeuw een onderkomen aan duizend paren Aalscholvers èn duizend paren Lepelaars. Daarna keldert de vogelstand door eierrapen. In 1883 is het helemaal gedaan; ook dit meer wordt drooggelegd. De Aalscholvers verhuizen naar een eendenkooi bij Lekkerkerk. Daar bereiken ze aan het begin van de 20ste eeuw weer een aantal van zo'n duizend paren.

De wetenschap wordt ondertussen wat neutraler over de Aalscholver. Een leerboek uit 1911 is kort en bondig: 'De Aalscholvers of schollevaars (Phalacrocorax carbo) zijn bij ons niet zeldzaam, maar worden als schadelijk voor de vischteelt, meer en meer uitgeroeid. Zij nestelen in boomen.' Het is een adequate samenvatting. De Aalscholvers in de Giethoornse eendenkooi krijgen net niet de gelegenheid een volle eeuw van hun onderkomen gebruik te maken. In 1918 telt de kolonie minstens duizend vogels. Het volgende jaar worden de nestbomen omgehakt. Dat jaar worden er in Nederland zo'n drieduizend Aalscholvernesten geteld, voornamelijk in het rivierengebied. De eendenkooi bij Lekkerkerk neemt daarvan de helft voor zijn rekening.
Als in een kaleidoscoop krimpen kolonies, verdwijnen, en ontstaan er weer nieuwe hardnekkige vestigingspogingen. Zeven jaar later, in 1926, ziet de situatie er weer heel anders uit. Het totaal aantal nesten is dan gehalveerd. En daarvan wordt dan nog een flink deel vernietigd, zodat het aantal ongemoeide nesten nauwelijks boven de duizend uitkomt. Aanvulling vanuit het buitenland lijkt uitgesloten. Kortom, de Aalscholver is een Rode-Lijst-soort van de eerste orde. Maar die lijst bestaat nog niet, de 'zwarte lijst' daarentegen wel. Kraaien en Aalscholvers staan daarop hoog genoteerd.
De redenen voor verdwijning variëren per kolonie van: 'verdreven', 'nesten vernietigd', tot 'afschot'. En voor een kolonie bij Wanneperveen geldt: 'jongen voor consumptiedoeleinden naar Duitsland verkocht'. Maar ook is er de oorzaak 'verdreven om blauwe reigers te sparen'. Aalscholvers kloppen graag bij broedende buren aan voor nestmateriaal.

Ophangen en verbrand
Maar als een stuitballetje klimt de populatie daarna weer de lucht in. Het is een prestatie van formaat, want de vervolging, vooral door beroepsvissers, bereikt in de jaren dertig een fel hoogtepunt. Voortdurend verjaagde en tenslotte verdreven groepen Aalscholvers zwerven over het land op zoek naar rustiger oorden. Hun collega's van de zwarte lijst hebben de situatie goed door. Zodra een kolonie Aalscholvers door vissers verontrust wordt, nemen Kraaien volop hun kansen waar om eieren te roven. Zonder hulp gaat het mensen overigens ook goed af. In de beginnende kolonie in het Naardermeer worden in de jaren dertig de jongen uit hun nesten gestoten, gedood en opgehangen. Daarna wordt het hele broedgebied in de brand gestoken.
Desondanks telt Nederland aan het begin van de Tweede Wereldoorlog weer bijna vierduizend nesten. De eendenkooi bij Wanneperveen, inmiddels aangekocht door de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten, herbergt daarvan ruim de helft.
De Tweede Wereldoorlog wordt opnieuw een moeilijke periode. Sommige kolonies verdwijnen door gevechtshandelingen. Aalscholvers van de kolonie bij Lekkerkerk belanden in de pan van hongerende Rotterdammers, hun afgestorven nestbomen dienen als brandhout.

Maar de oorlogsperiode brengt de Aalscholvers ook voordeel. Flinke delen van Nederland worden onder water gezet. De Aalscholvers hebben daar geen enkel bezwaar tegen. Ze vinden op het overstroomde land ideale nestplaatsen: vrijstaande bomen aan het water. Maar die nieuwe kolonies is natuurlijk een kort leven beschoren. En als de Aalscholvers na de oorlog al niet uit eigen beweging vertrekken, worden hun nestbomen wel omgehaald.

In de daarop volgende jaren wordt een veelbelovende kolonie in De Biesbosch streng in de gaten gehouden - en klein gehouden. In 1951 vernielen vissers vrijwel alle nesten en uiteindelijk geven de dieren het hier op. Halverwege de jaren vijftig zijn er dan nog drie kolonies van betekenis; Naardermeer, Wanneperveen en de opnieuw gekoloniseerde eendenkooi bij Lekkerkerk. Die gebieden zijn in handen van de natuurbescherming. Maar de Aalscholverbevolking wordt kort gehouden binnen een overeenkomst met de Visserij-Inspectie. Zo mogen in het Naardermeer niet meer dan 400 paren kroost grootbrengen.
De vervolging gaat intussen door; in hun broodnijd vergiftigen vissers zelfs vis. Halverwege de jaren zestig wordt een nieuw dieptepunt bereikt in de vaderlandse Aalscholver-geschiedenis. Welgeteld 750 paartjes wordt het gegund hun jongen groot te brengen. Nederland is nu voor Aalscholvers op zijn smalst.
Natuurbeschermers maken zich dan al geruime tijd ernstig zorgen. Er komt aandacht voor het feit dat Aalscholvers welliswaar vis eten, maar dat het voornamelijk om soorten en maten gaat die voor vissers nauwelijks interessant zijn. In 1965 wordt de Aalscholver beschermd. Gaandeweg krijgt de soort een betere pers. In een gezaghebbend naslagwerk komen ze te boek te staan als: 'zeer interessante, mooie en tevens overwegend nuttige vogels, met een buitengewoon veelzijdig sociaal leven. In plaats van deze boeiende vogels stomweg te vervolgen, zou men ze in hun natuurlijke milieu moeten beschermen.' Er komt iets op gang, maar er verandert méér.

Vissen in Troebel water
De Aalscholvers hebben er een flinke vijand bij gekregen; de vervuiling. De stand van zoetwatervissen in de grote rivieren keldert, en dat heeft zijn effect op de Aalscholverstand. Het milieu wordt een 'probleem'. Maar sommige van de zaken die uit de hand lopen hebben voor Aalscholvers juist weer gunstige gevolgen. Zo brengt de rivier de IJssel veel extra meststoffen in het IJsselmeer. Via de bekende keten - van algen via plankton naar vis - leidt dat tot een hoog voedselaanbod voor Aalscholvers.
En dan ontstaat er bovendien een nieuw natuurgebied in Flevoland. De Oostvaardersplassen bieden de Aalscholvers al snel een ideaal onderkomen, vlakbij het visrijke Markermeer. In 1978 broeden de vogels er voor het eerst.
Aanvankelijk is de situatie op het Markermeer helemaal niet zo gunstig. Aalscholvers moeten, als 'oogjagers', hun prooi kunnen zien. Het troebele water van het Markermeer stelt hen wat dat betreft voor een probleem. Maar de vogels passen met groot succes een speciale tactiek toe; de groepsaanpak. Een deel van zo'n groep duikt de troebele diepten in en jaagt de vissen omhoog. Die komen in het heldere deel van het water voor de trefzekere snavels terecht van collega-aalscholvers. Die taakverdeling wisselen de vogels af, in groepen over elkaar heen buitelend. Het is een buitengewoon efficiënte techniek, waarmee de dieren spiering, witvis en pos bemachtigen - soorten die nauwelijks van belang zijn voor beroepsvissers. In acht jaar neemt het aantal broedparen verbluffend snel toe; van bijna tweehonderd tot over de zesduizend. Het wordt de grootste broedkolonie van het Europese vasteland.
En - voor het eerst in de geschiedenis - helpen binnenvissers de Aalscholvers, al gebeurt dat onbedoeld. Ongeremd wordt het IJsselmeer overbevist op baars en snoekbaars. Daardoor bereiken de prooidieren van deze roofvissen een onnatuurlijk hoge stand. De Aalscholvers weten daar wel raad mee.

Inmiddels pakken de Deltawerken ook gunstig uit voor Aalscholvers. In 1984 beginnen ze een nieuwe kolonie in Voornes Duin, vanwaaruit zij onder meer het Haringvliet bestrijken. Voor heel Nederland is er in de periode 1982-1986 een toename van ruim vijfduizend naar twaalfduizend broedparen. Met de Oostvaardersplassen als uitvalsbasis herovert de soort ons land. In 1992 is het aantal broedparen toegenomen tot ruim twintigduizend, verspreid over meer dan twintig kolonies. Na een veelbewogen geschiedenis lijken de Aalscholvers eindelijk in rustiger vaarwater beland te zijn. Maar schijn bedriegt.

Eén jong per vijf nesten
In de jaren negentig krijgen de dieren te kampen met een veranderende waterkwaliteit. Ironisch genoeg is de zorg voor het milieu op één punt een bedreiging voor bepaalde bewoners van dat milieu. Het water in het al lange tijd afgesloten Markermeer is gaandeweg schoner geworden, en dankzij milieumaatregelen volgt ook het IJsselmeer. Dan is het voorbij met het succesvolle vissen in clubverband. In het nu heldere water blijven de vissen dichter bij de bodem, zien ze de Aalscholvers eerder aankomen en laten ze zich niet meer makkelijk op een kluitje naar boven jagen. Bovendien zakt de stand van spiering in 1991 naar een ongekend dieptepunt.

De Aalscholvers passen zich opnieuw aan. Ze zoeken solo kanalen en slootjes in de omgeving op. Of ze begeven zich op lange voedselvluchten naar beter viswater. Maar blijkbaar zijn de vangsten niet goed genoeg en vergen de lange vluchten teveel tijd en energie. In de grote IJsselmeerkolonies brengen de dieren per vijf nesten maar één jong groot. Terwijl die verhouding bij een nog voluit groeiende kolonie andersom zou liggen, met vier tot vijf jongen per nest.
We schrijven inmiddels 1994. Ook dit jaar ligt het broedsucces rond het IJsselmeer weer heel laag. Het lijkt erop dat de Aalscholver in Nederland zijn top heeft bereikt en zelfs achteruit gaat. Hij heeft te maken met een veranderend voedselaanbod. Maar ook met een nieuwe opleving van vervolgingsdrang onder vissers. De roep om 'regulering' van de Aalscholverstandlaat zich sterk horen. En waar gehaat wordt, worden vijanden zwarter gemaakt dan ze zijn, En groter. Een visser, geciteerd in NRC Handelsblad: 'Weet je dat die rotzakken per dag vijf kilo vis opvreten?' De werkelijkheid is meer dan tien keer zo klein; een Aalscholver houdt het bij zo' drie-, à vierhonderd gram per dag. Een verbolgen woordvoerder van een vissersvereniging spreekt in het Algemeen Dagblad uit de losse pols van een half miljoen aalscholvers op het IJsselmeer. Met opnieuw ééntiende van dat aantal zou hij dichter in de richting zitten.
Jarenlange overbevissing heeft geleid tot teruglopende vangsten op het IJsselmeer en het Markermeer. Maar de elkaar zxwaar beconcurrerende vissers geven niet zichzelf de schuld. Het doet denken aan de overbevissing van schelpdieren in de Waddenzee. De teruglopende vangsten werden op het conto geschreven van de inmiddels verhongerende Eidereenden.
Natuurlijk hebben Aalscholvers invloed op de visstand. Maar wat hun invloed is op de commercieel interessante soorten - daar is het laatste woord nog niet over gezegd. Nieuwe onderzoeksgegevens worden binnenkort verwacht en het ziet er naar uit dat die volop stof tot discussie zullen geven. Maar zelfs als zou blijken dat Aalscholvers inderdaad een paar procent van de visstand 'wegkapen'; waarom zouden ze daar geen recht op hebben? Zij waren er immers al toen Nederland de visserij nog moest uitvinden?

 

 

Aalscholvers zoeken het zelf wel uit.

Liesbeth Jongkind, Vogels, 1991-5)

Binnenvissers en viskwekers hebben het niet zo begrepen op Aalscholvers. Er zijn te veel van die grote, visetende vogels, zeggen ze. Onzin vind Vogelbescherming. De beschuldigingen aan het adres van de Aalscholver zijn onbewezen en veelal onterecht.

'Zijn Aalscholvers leuke vogels?' vraag ik aan Eduard Osieck, beleidsmedewerker soortenbescherming en onderzoek van Vogelbescherming.
Osieck knikt. 'Wij vinden in beginsel natuurlijk alle vogels leuk,' zegt hij diplomatiek. Maar zijn ogen beginnen te glimmen. Aalscholvers zijn grote, zwarte, prehistorisch aandoende vogels met in het broedseizoen een witte kuif. Ze zijn ongeveer zo groot als ganzen en ze eten - zoals hun naam al aangeeft - vis. Veel vis.
Een volwassen Aalscholver eet ongeveer driehonderd gram vis per dag, en een nest jongen heeft ook nog eens een zelfde hoeveelheid nodig. Die vis moet gevangen worden en daar is de Aalscholver heel handig in: hij duikt er tot een diepte van maximaal 9,5 meter achteraan. Omdat elke vis er een is en de concurrentie groot, gaan Aalscholvers meestal alleen uit vissen.
Alleen bij grote overvloed, wanneer gezamenlijk jagen de kansen van de individuele Aalscholver vergroot in plaats van verkleint, jagen Aalscholvers ook wel in groepen. Op het IJsselmeer komt dit veelvuldig voor. 'Dat is een heel imponerend gezicht,' vertelt Osieck, 'als je duizenden Aalscholvers tegelijk op een school blankvoorn ziet duiken.'
'Of op een visvijver', gaat hij wat nuchterder verder. 'En die is dan wel snel leeg.'
En daar hebben we direct het probleem te pakken dat deze leuke, grote vogels lijken te veroorzaken. Want de vis die de Aalscholvers eten, is die niet eigenlijk voor óns? Tot in het midden van de jaren zestig dacht men van wel. Om de belangen van de visserij te beschermen liet de Visserij-inspectie een groot deel van de Aalscholvernesten vernietigen. In het Naardermeer bij voorbeeld mochten toen maximaal 600 nesten overblijven. Opheffing van die maatregel (en de vermindering van het pesticidengebruik in de landbouw) heeft tot gevolg gehad dat daar nu vierduizend paren Aalscholvers zetelen. En het natuurgebied de Oostvaardersplassen is met 5000 Aalscholvers de grootste aalscholverkolonie van West-Europa.

Kweekvijvers
Ze halen hun voedsel uit het IJsselmeer, de Randmeren, kleine binnenwateren en tot voor kort uit de kweekvijvers van Viskwekerij Lelystad. De Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij (OVB), eigenaar van de kwekerij, zag zich voor een probleem gesteld. De aalscholvers waren in staat om in enkele dagen zo'n vijver (ter grootte van 11 ha) leeg te eten. Zulke oppervlakken zijn onmogelijk te overspannen met netten en ook het spannen van kabels om de duikvluchten van de vogels te hinderen, of het wegjagen van de Aalscholvers met kanonschoten, helikopters, roofvogels en vogelverschrikkers had nauwelijks resultaat. De schade was groot en in eerste instantie kon de OVB ervoor opraaien. Daar had men natuurlijk weinig zin in.
De directeur van de OVB, drs F.E.D. Aartsen: 'Tegen het bestemmingsplan in is er in de buurt van de viskwekerij een natuurgebied gekomen. Met Aalscholvers. Daar hebben wij schade door geleden, en die schade probeerden we vergoed te krijgen van de Staat, die het natuurgebied beheerde.'
Na negen jaar procederen is dat gelukt. In februari van dit jaar besloot de Hoge Raad dat de Staat aansprakelijk was voor de door de OVB geleden schade, omdat zij niet alleen het natuurgebied beheerde, maar ook het ontstaan van de Aalscholverkolonie actief had bevorderd.
Osieck: 'Dat betekent dat je als natuurbeheerder in de toekomst goed moet uitkijken voor je een natuurgebied gaat ontwikkelen. De dieren in dat gebied zullen hun eten uit de directeomgeving gaan halen, allicht dat iemand daar schade door lijdt.'
De OVB is blij met de uitslag, maar de Viskwekerij Lelystad heeft er geen baat meer bij. De Aalscholverschade was zo groot, dat bedrijfsvoering niet langer mogelijk was. De grote vijvers liggen nu droog, alleen in enkele kleinere, die beter te beveiligen zijn, wordt nog een restje vis gekweekt. De OVB heeft in Valkenswaard een tweede kwekerij geopend. Zitten daar dan geen Aalscholvers?
Aartsen, onverstoorbaar: 'Ook. Aalscholvers zitten overal.'
Echt erg is dat niet, zegt hij. 'Het gaat erom hoeveel het er zijn. elke vijverbeheerder heeft visprederende vogels en daar kun je best mee leren leven. Maar door die Aalscholverkolonie op de Oostvaardersplassen hadden we echt lége vijvers.' Dat door de rechtszaak rond de viskwekerij een teneur is ontstaan van 'de OVB tegen de Aalscholver' of sterker nog, 'de visserij tegen de Aalscholvers' stoort Aartsen dan ook nog steeds. 'Het was een zaak van de overheid tegen de overheid. Wij zijn geen belangevereniging voor de vissers, maar een overheidsinstelling die zich bezighoudt met onderzoek met betrekking tot de binnenvisserij,' zegt hij. Het kweken van vis in de vijvers is maar één manier waarop de OVB de visstand beheert. Ze houdt zich ook bezig met aquatische ecologie, milieu- en socio-economische vraagstukken en integraal waterbeheer.
En ook Aartsen heeft een zwak voor de grote zwarte vogel: 'De Aalscholver is een prachtig beest,' bezweert hij me. 'Wij zijn helemaal niet tegen de Aalscholvers! Iedereen heeft zijn plekje nodig.'

Pijn
Dat vindt de heer W.J. Janssen van de Organsiatie van Rand- en IJsselmeervissers in principe ook. Hij heeft alleen wat moeite met de enorme groei die het aantal Aalscholvers de laatste jaren gekend heeft. 'Het zijn niet onze grootste vrienden, althans, niet in deze aantallen,' zegt hij. 'Vissers houden best van de natuur, ze zitten de hele dag op het water en kijken heus wel om zich heen. Maar ze zien ook wat een enorme hoeveelheid vis die beesten eten.'
En dat doet pijn, zeker nu de vissers zèlf bij de minister hebben aangedrongen op maatregelen die de visvangst moeten beperken. In verband met dreigende overbevissing is de visdruk nu met vijftig procent afgenomen. 'Door de vissers dus, want de concurrent gaat door.'
Het feit dat de Aalscholver geen natuurlijke vijanden meer kent, betekent volgens Janssen dat er geen rem meer op de groei zit. 'Het is uit de hand gelopen. De Aalscholver is een hele bijzondere vogel, die in ons land thuishoort, maar de grens is zoek.'
Volgens Osieck zijn de beschuldigingen aan het adres van de Aalscholver onbewezen en veelal onterecht. Op de Zwitserse meren en rivieren, waar grote groepen Aalscholvers overwinteren, wordt door de plaatselijke vissers de teruggang van de visvangst ook aan de aantallen Aalscholvers geweten. Maar intensief onderzoek heeft daarvoor nog geen enkel bewijs kunnen leveren.
'Het kan aan zoveel dingen liggen,' stelt Osieck. 'Aan het klimaat, aan de waterkwaliteit, de waterhuishouding, gebrek aan paaiplaatsen, overbevissing door de mens - maar het is veel makkelijker om de Aalscholver de schuld te geven.'

Genoeg voor iedereen
Volgens Osieck zit er in het IJsselmeer voldoende vis voor vissers én Aalscholvers. Probleem is echter dat de mens altijd meer wil. Osieck: 'Die bedreiging voor de visserij is sterk overdreven, als hij überhaupt aanwezig is. En relatief eten die Aalscholvers maar een klein deel van wat er aan voor de visserij belangrijke vis aanwezig is. Het is belachelijk om te veronderstellen dat de Aalscholvers invloed hebben op de visserij. Als, àls Aalscholvers ergens invloed hebben op de commerciële visserij, is dat in ondiep helder water. Maar in diep water kunnen ze de meeste vissen niet eens bereiken. Dan is hun invloed echt nihil.'
En wat betreft een ongebreidelde groei van het aantal Aalsvholvers bij gebrek aan predatoren, ziet Osieck ook geen problemen. 'Vogelbescherming gaat uit van het standpunt dat vogels dat zelf wel uitzoekejn. als het er te veel worden, zorgt voedselgebrek er vanzelf voor dat het aantal broedvogels zich stabiliseert. Een klein beetje te weinig vboedsel is daarvoor al voldoende, een Aalscholverkolonie gedijt alleen bij een overvloed aan vis. In de Oostvaardersplassen lijkt de groei er inderdaad al uit te zijn.'
Een beperkende factor die vermoedelijk voor de verspreiding van de kolonies ook belangrijk is, is het aantal geschikte broedplaatsen. Aalscholvers broeden het liefst in een boom, en ver van de door mensen bewoonde wereld. Maar het bouwen van een Aalscholversnest gaat gepaard met een flinke portie vernielzucht. Om aan takken voor nestmateriaal te komen slopen de vogels de boom waarin ze hun nest bouwen. en kolonie die al wat langer bestaat, krijgt dan ook een typische kratervorm: de dieren aan de randen nestelen nog in bomen, maar in het midden zijn alle bomen dood en verdwenen en liggen de nesten op de kale grond. Op een bepaald moment is de grens aan het aantal aalscholvers dat Nederland kan herbergen bereikt.
Voor Aalscholvers die massaal de Amsterdamse grachten afschuimen, zoals meeuwen de vuilniszakken op de stoep, hoeven we niet bang te zijn.