Grootte: Een slag groter dan een mus.Biotoop: De geelgors is een stand- en zwerfvogel van diverse halfopen landschappen, zoals licht beboste heide, bosranden en agrarisch gebied met heggen, houtwallen en grazige wegbermen. Het nest wordt op de grond gebouwd, vaak tussen hoge kruiden en struweel. In de broedtijd worden zaden en kleine ongewervelden gegeten; buiten de broedtijd vormen zaden de hoofdmoot van het menu.
Territorium: -
Trekken of blijven: Stand- en zwerfvogel
Bedreigd of niet? De geelgors staat op de Rode Lijst vanwege de duidelijke afname en de teruglopende verspreiding van de Nederlandse broedpopulatie. In het laatste decennium van de 20ste eeuw lijkt de Geelgors zich te herstellen.
In de eerste decennia van onze eeuw was de geelgors in het hele land nog een talrijke verschijning. Rond 1950 werd in het westen voor het eerst melding gemaakt van een afname. Deze trend zette zich in razend tempo door; dertig jaar later was de soort in het westen des lands vrijwel uitgestorven! Ter illustratie: In Zeeland kwamen rond 1940 zo'n 8000 paren tot broeden, rond 1960 nog 2000 en in 1980 hooguit enkele. De laatste paartjes kwamen hier, net als elders in het westen, voor in de duinen en in kleinschalig cultuurland. In het midden en oosten van het land verliep de afname wat gelijdelijker, maar ook hier heeft de soort veel terrein prijs moeten geven. De totale Nederlandse populatie kelderde van ten minste 100.000 paar rond 1950 naar 22.000 tot 28.000 paar begin jaren negentig. Het noorden en westen moeten het nu vrijwel geheel zonder geelgorzen stellen, terwijl in midden-Nederland, het rivierengebied, midden-Brabant, de Achterhoek en Montferland sprake is van een forse afname. Alleen in Drenthe, de Veluwe en Limburg doet de soort het - plaatselijk - nog goed, vooral aan de rand van heideterreinen.
De geelgors kan gerust een der meest opvallende slachtoffers van de enorme naoorlogse verkavelingswoede in ons land genoemd worden. Veruit de voornaamste oorzaak van de dramatische achteruitgang is het verdwijnen van kleinschalige landschapselementen als heggen, houtwallen en extensief beweide graslandjes, in combinatie met een toenemend gebruik van herbiciden en insekticiden. Met name bij natuurgebieden en in de duinstreek spelen ook de toenemende recreatieve drukte en versnippering door aanleg van wegen en bebouwing een rol. Het behoud van kleinschaligheid in het agrarisch gebied en waar mogelijk het herstel van heggen en houtwallen kan de soort kansen bieden. Vooral heggen en houtwallen met een dichte laag struiken, een goed ontwikkelde kruidlaag onder de struiken en kruidenrijke zomen vormen een geliefde broedplaats. Een op natuurwaarden gericht akkerrandbeheer met kruidenrijke randstroken sluit daar goed bij aan. Daarnaast is elke maatregel, die het verstandig omgaan met bestrijdingsmiddelen tot doel heeft van belang. 's Winters dienen voldoende kruidenrijke overhoekjes en stoppelakkers (graankorrels)! aanwezig te zijn. Tot slot: Ook voor natuurgebieden geldt dat een op een gevarieerde vegetatiestructuur gericht beheer de geelgors zeker ten goede komt.
Aantal broedparen in Nederland: 25.000-30.000 (1987)
Verspreiding in Nederland (1979):