IVN Vecht & Plassengebied - Kennis der Natuur


Vogels | Vleermuizen | Excursies |Natuurgebieden | IVN Vecht & Plassengebied |Paddestoelen

Hop (Upupa epops)

Hop (Upupa epops)
Klik op de foto voor een groter exemplaar


 

Geluid:

© ETI BioInformatics, SoortenBank.nl

Herkenning: L 28 cm. De verdragende roep 'hoep-oep-oep' verraadt al direct hun aanwezigheid en een vliegende Hop is met geen andere vogelsoort te verwarren. Het doet aan een grote vliegende vlinder denken met veel zwart en wit. Zittend valt de lange, gebogen snavel op, de rozeachtige op kaneel lijkende kleuren in het verenkleed en de zwartgepunte kuif.

Biotoop: Het is een bewoner van grazige en beboste vlakten, bouwland, boom- en wijngaarden en zelfs parken en tuinen.

Voedsel: De Hop leeft vooral van sprinkhanen, hagedissen maar ook van allerlei insekten en regenwormen en de nu nog maar weinig in Nederland voorkomende Veenmol.

Nest: Ze broeden in holle bomen, onder daken en in muurspleten. De broedtijd is in mei en juni. Een bijzonderheid is dat de nestholte niet wordt schoongehouden waardoor er op den duur een ondraaglijke stank uit het nest komt. Dat heeft dan ook geleid tot de meest stinkerige volksnamen, zoals stink-, drek- of stronthaan, schijtkop en slijkhaan.

Verspreidingsgebied: Deze exotische vogelsoort is bewoner van een subtropisch tot tropisch klimaat of een landklimaat in Europa en Rusland. Ons land ligt aan de westrand van het verspreidingsgebied. Maar desondanks is er wel iets van voorjaarstrek in april en mei en najaarstrek in vooral augustus en september te bespeuren. Evenals de Bijeneter kunnen ze met langdurige zuiden- of oostenwinden wel eens hun eigenlijke broedgebieden 'voorbijschieten'. Elk jaar worden er bij ons minimaal wel enkele tientallen gezien. Sommige blijven op een bepaalde plek soms wel eens enkele weken hangen.

Komt in Nederland voor als: Dwaalgast.

Bedreigd of niet? De Hop staat op de Rode Lijst vanwege het recent als broedvogel verdwijnen uit ons land. Maar uit de vele oude volksnamen valt op te maken dat de Hop vroeger toch een meer algemene verschijning in onze streken was.

In de middeleeuwen was de Hop waarschijnlijk een verspreide broedvogel in ons land. Tegen het eind van de negentiende eeuw was de soort zeldzaam geworden, al werd nog wel in de meeste provincies gebroed. Na 1900 heeft de afname zich, op wat oprispingen na, doorgezet. Sinds de jaren zestig broedt de Hop nog slechts incidenteel in ons land.

Het verdwijnen van de Hop is waarschijnlijk een gevolg van een combinatie van het vochtiger worden van onze zomers en de sterke afname van veel grote insecten. Dat laatste is deels ook een gevolg van klimaatsveranderingen, maar het gebruik van pesticiden speelt daarnaast ook een belangrijke rol. Daar de Hop inmiddels in heel Noordwest-Europa uiterst zeldzaam geworden is, lijkt specifieke actie niet zinvol. Wel kunnen maatregelen die het herstel van populaties van grote insecten tot doel hebben, de soort op termijn wellicht kansen bieden.

Aantal broedparen in Nederland: Geen

 





Upupa Hop een leven in geuren en kleuren

Als de hop zijn eigen naam roept, zingt hij 'upupa' over de velden. Sommige mensen schelden hem uit voor 'drekhaan', omdat zij denken dat de schitterende vlindervogel zijn eigen nest bevuilt. Maar dat is nu net niet het geheim van de merkwaardige hoppestank.

(Nico Vermeulen, Grasduinen maart 1990)

Upupa epops heeft het niet op de Lage Landen. Zij wordt er wel af en toe gezien en wil er per  vergissing zelfs wel eens broeden, maar eigenlijk heeft ze de pest  aan die aangeharkte slibwaaier aan de koele Noordzee. La ten we het toch maar even over Upupa in onze stre­ken hebben, dan hebben we dat ten minste gehad. Hier heet de vogel hop, een naam die ik straks nooit meer wil horen, want Upupa past veel beter bij het zuidelijke temperament van de bonte vlindervogel.

Het woord hop is een krenterige klanknabootsing van de roep van het mannetje. Als ze hem vroeger 'hop-hop-hop' hadden genoemd, had ik er nog vrede mee kunnen hebben, want zo ongeveer klinkt zijn lokroep door de boomgaarden. Maar nee, bij ons moet  alles op een koopje en het is juist deze schraperigheid die de hop verdreef. Vroeger was de schitterende vogel hier veel vaker te zien. Onze streken lagen altijd al aan de grens van hop's verspreidingsgebied, omdat zij haar jongen alleen in behaaglijke warmte kan grootbrengen. In opeenvolgende warme zomers woonden er heel wat hoppen in onze boomgaarden en langs de bosranden om dan in koelere perioden weer te verdwijnen.

Hoppen houden van ruig land en eerlijk walmende mest

De laatste keer dat ze het hier echt naar de zin hadden, was in het be­gin van de jaren vijftig. Sindsdien hoeft het niet meer voor deze schitterende vogels, zelfs niet in warme jaren, want de mensen hebben het landschap verpest. Waar zijn nog de akkertjes en boomgaarden, omzoomd door weelderige bosran­den; waar de rommelhoekjes en eerlijk walmende mesthopen? Ploegen trekken nu voren van honderden meters lang, het land stinkt naar ammoniakgier en ieder beestje dat in de opbrengst wil delen, wordt verdelgd. En laten hoppen nu juist leven van al dat inmiddels verdelgde grut.  

Sorry dat ik cynisch word, maar soms komt dat even boven wanneer ik denk aan de gelukzalige momenten met mijn ouders, broers en grote zus in die boomgaard met dat bord ervoor: "kersen eten zoveel u lust." Hoe ze opgewonden wezen en riepen "de hop!" Ik zag hem natuurlijk niet, maar dat gaf niks. Als jongste was ik er aan gewend dat iedereen in de tuin de paashaas zag, behalve ik.

Op naar het zuiden dus, waar de gelukkige tak van familie hop leeft, Upupa, die zich daar vrijelijk aan ieder laat zien. Met ronde, zwartwit-gebandeerde vleugels vlindert zij in golvende vlucht tussen de stammen van een walnotenboomgaard in de Dordogne, zoekt dikke kevers tussen rotsen aan een mediterrane kust of smult de wormen uit een Aziatische mesthoop. Hier zijn de mensen vrienden en Upupa gedraagt zich ernaar. Met knersende geluidjes van genoegen, nestelt zij in de doorleefde muur van een eenvoudig huis.

Upupa werkt in haar eigen hoppesmidse

Upupa zoekt haar prooien vooral op en in de grond. Het lijkt of zij allerlei trucjes van andere vogels heeft afgekeken om haar dagelijkse voedseltochten tot een succes te maken: Ze rent als een koereigertje rond in de hoop insecten op te schrikken, om ze vervolgens op de vlucht te grijpen, ze 'luistert' met scheve kop naar de geringste trillingen in de bodem, zoals merels dat doen. Upupa prikt in de losse grond en opent de snavel als een scholekster. Wanneer ze beet heeft, sjort ze aan het weke lijf van een larve in de grond en staat daarbij op haar tenen, het lijf schuin naar achteren gestrekt als een merel die een pier uit de aarde trekt. Van het steenlopertje heeft ze de kunst geleerd om steentjes weg te rollen en te kijken of er wat onder zit en van de vliegenvanger het snaaien van langzaam vliegende insecten uit de lucht.

Grotere prooidieren worden eerst tegen een steen of tak doodgeslagen, zoals de ijsvogel dat doet en vervolgens van de beschermende harde delen ontdaan door ijverig hak, mep en pikwerk. Een lijster heeft een favoriet plekje om huisjesslakken te slopen, Upupa werkt in haar eigen hoppesmidse, waar tientallen kevervleugels en vermorzelde chitine pantsers liggen te blakeren in de zonneschijn.

De lange snavel komt bij al dit gewroet en gehak goed van pas, maar zit knap in de weg bij het eten zelf. Helemaal aan de basis zit een driehoekig miniatuurtongetje dat net zo lang is als de snavel breed. Het kan de ontmantelde prooidiertjes niet lekker naar achteren schuiven en dus moet Upupa ze net zolang omhoog gooien tot zij ze .. .allee hop.. .achter in de keel op kan vangen.

Upupa eet alleen kleine diertjes. Vooral larven van vliegen, ke­vers en vlinders schijnen verrukkelijk te zijn, maar ook de wat taaiere poppen, slijmerige slakken, harige spinnen, beresterke mestkevers, tegenspartelende veenmollen, krekels en sprinkhanen vallen in de smaak. Dan nog een wormpje voor de variatie, wat miertjes voor de spijsvertering, een luchtig mugje of vette vlieg om een boertje op te wekken en het menu is zo'n beetje compleet.

Het hangt allemaal af van het aanbod en dat varieert nogal per seizoen en is natuurlijk afhankelijk van de landstreek waar Upupa woont. Want het is een vogel met een indrukwekkend verspreidingsgebied, van het zuidelijkste puntje Afrika, tot Zuidoost-Azie en dan over de warmere delen van continentaal Eurazië tot aan onze streken toe. Overal houden ze zich bezig met het smikkelen van klein dierlijk grut, al schrikken ze er hier en daar niet voor terug om een hagedis of schorpioen te grijpen.

Onderling en tegenover vijanden is Upupa juist helemaal geen strijdbare vogel. De mannetjes gebruiken vooral hun verenkleed om rivalen uit de buurt te houden. Hun borst is al iets donkerder roze dan die van de vrouwtjes en jonge vogels, maar het is toch vooral het zwartwitte verenkleed dat imponeert. Om het effect te  verhogen zet het mannetje, telkens met een ruk, zijn kuif overeind.

Maar een rivaal heeft net zo'n schitterende kuif en soms moet er dus zwaarder geschut in stalling worden gebracht: het mannetje steunt dan niet alleen meer op zijn poten, maar ook op de waaiervormig gespreide staart, waarin de witte band nu pronkerig tussen de zwarte zichtbaar wordt. Als dit nog niet genoeg is, spreidt hoppe-man zijn ronde vleugels en toont nog meer pop-art-motieven.

Meestal is dit zwartwitte geweld niet eens nodig. Dan is de hoep-oep-oep baltsroep al voldoende om rivalen op een afstand te houden. Behalve de ijsvogel, waaraan de hop in de verte verwant is, vliegt er geen opvallender vogel bij ons rond dan Upupa. Toch weet zij zich juist met dat opvallende pak in het open veld onzichtbaar te maken voor de scherpe blik van roofvogels. Wordt zij op een vlakte verrast door het naderende profiel van zo'n jager in de lucht, dan drukt Upupa zich plat tegen de grond, met naar achteren gevouwen kuif, de snavel loodrecht omhoog, maar - en dat is toch wel heel verrassend - met uitgespreide vleugels. Het zwartwitte patroon is duidelijk te zien en toch vliegt de roofvogel dromend over. Vanuit de lucht is het profiel van Upupa door al die zwartwitte vlekken juist niet meer te herkennen. Ze lessen op als zon- en schaduwpartijen in een blakerend landschap en zo speelt Upupa verstoppertje met het opvallendst denkbare uiterlijk. In het nest, dat bijna altijd in holtes wordt gebouwd - oude spechtennesten zijn favoriet - heeft Upupa andere methoden om aan vijanden te ontkomen en die hebben de schone vlindervogel in een kwade reuk geplaatst. Nadat het mannetje een wijfje heeft overtuigd van de voordelen, van een hol dat hij heeft bemachtigd, volgt de paring en gaat zij op het nest. Van de aankleding maakt het nieuwe koppel geen drukte. Soms doen ze er niets aan. In andere gevallen slepen ze, met tegenzin, wat nestmateriaal naar binnen. Het vrouwtje legt iedere ochtend om een uur of acht een ei.

Veel andere vogelsoorten beginnen pas met broeden als het legsel compleet is. Zo niet Upupa. Zij blijft gelijk maar op het nest en begint te broeden, zodat de vroegst gelegde eieren dus verder zijn in hun ontwikkeling. Na een dag of zes. zeven legt ze er geen eieren meer bij. Het mannetje zorgt dat het vrouwtje haar tijd aan het warm houden van de eieren kan bestleden. door haar van eten te voorzien. Zij onderbreekt het broeden alleen voor de hoogstnoodzakelijke sanitaire stop, poetst haar veren even buiten het nest, maakt een ommetje, maar gaat dan gauw weer naar binnen. Bij koud en vochtig weer zijn die korte uitstapjes al voldoende om een deel van de eieren te gronde te doen gaan.

Het begint weerzinwekkend te stinken rond het nest

In het zuiden komen de jongen meestal wel allemaal uit hun ei. Ze worden schijnbaar naakt geboren, zoals zangvogeltjes, maar nadat ze zijn opgedroogd, zitten ze ineens dik in het dons, dat voordien nog draadvormig tegen het lijfje zat geplakt. Het is van het allergrootste belang dat de jongen geen koutje vatten en moeder blijft daarom de eerste vijftien dagen op het nest. Het mannetje zorgt voor eten.

Geleidelijk begint het weerzin­wekkend te stinken rond het nest en deze stank bezorgde Upupa allerlei onfrisse bijnamen: termen als drekhaan en stinkhaan waren niet van de lucht. Lange tijd dacht men dat de vogels onzindelijk wa­ren en hun hol van binnen vol poepten, maar dit blijkt niet te kloppen. De oudervogels halen wel degelijk de ingedroogde kuikenpoepjes weg en gooien die door de nestopening naar buiten.

Het is geen vogelpoep die zo stinkt, maar een speciale klier, die alleen bij kuikens en broedende vrouwtjes regelmatig een dikkig druppeltje rottende vloeistof produceert. Katten peinzen er niet over om hun schone pootjes in zo'n walmend hoppenest te steken en ook andere rovers worden door de stank afgeschrikt. Wie toch een poging waagt, zal op een heel onaangename manier ondervinden dat de jongen niet zo hulpeloos zijn als ze er uitzien. Ze nemen de zogenaamde 'schiethouding' aan. Hun poepertje richt zich op, de staart wordt over de rug naar voren geklapt en ieder met kwade bedoelingen krijgt de voile laag.

Hoppekuikens beschieten aanvallers met poep

De onderzoeker Hans Munch weet hier met veel smaak over te verhalen omdat niet hij, maar zijn assistent, het slachtoffer van de schietgrage kuikens werd. Munch haalde, voor onderzoek, jonge hoppen uit een nest in een holle boom. Toen hij het eerste diertje te pakken had en aan zijn assistent wilde geven, spoot het jong hem een lading stront midden in het gezicht. Na de eerste consternatie dachten de nestverstoorders "pech gehad" en Munch pakte een tweede jong, maar toen die tweede keer precies hetzelfde gebeurde, voelde de onderzoeker nattigheid, net als zijn assistent trouwens. Munch gaf, nagniffelend, het derde kuiken zo aan dat het poepertje ervan niet meer op het hoofd van de as­sistent gericht stond en ze waren daarom verbluft toen ook dit jong het gezicht van de man feilloos wist te vinden.

Dit kon geen toeval meer zijn. In alle drie de gevallen bleek de af­stand van het vogelpoepertje tot de assistent verschillend en ook de hoek waaronder ze moesten spuiten, varieerde en toch wisten de drie kuikens precies het gezicht te treffen dat hen kennelijk niet aan stond. Geen wonder dat katten er niet in trappen en dat boommarters, met hun net gepoetste vachtje, liever een andere prooi zoeken. Zo komen de  Hupupa-jongen er wel, is het niet hier dan zeker in warmere landen waar hun zwierige vlucht en spetterende kleuren trouwens veel beter passen dan boven kleffe polderklei.